Bobbie



Voor mijn verjaardag mocht ik een hondje uitzoeken bij mijn tante. Haar hondje Tulie had jongen. Ik zocht er één uit en noemde hem Bobbie. Het was een lieve hond. We hebben er jammer genoeg niet lang plezier van gehad, want hij bracht mijn vader altijd tot de hoek van de straat weg, als hij naar zijn werk ging, en dan stuurde hij hem terug naar huis. Maar op een dag had hij hem niet gezien, dus bleef hij meelopen. En op de Zuiddijk hoorde mijn vader op ene een gejank en toen lag hij onder een auto. Mijn vader bracht hem eerst thuis en toen ging mijn broer Joop er mee naar de dierenarts in de botenmakers straat, en hij heette Kruiswijk. Maar hij heeft het helaas niet overleeft. Er heerste een vreselijke droefheid in ons huis en een leegte. (Ge)